-
1 rot
n. verrotting, rotheid, verderf; flauwekul; dat was het begin van het einde--------v. verrotten; nonsens vertellenrot1[ rot] 〈 zelfstandig naamwoord〉♦voorbeelden:→ dry dry/————————rot2〈 rotted〉1 rotten ⇒ ontbinden, bedervenII 〈 overgankelijk werkwoord〉 -
2 addle
v. breken, kapot gaan; in de war brengen, verwarren; verward, beduusd, verbijsterd zijn[ ædl]1 in de war raken/brengen ⇒ verwarren, benevelen -
3 stack
n. stapel; (in computers) wachtrij, opslagplaats, een deel van het geheugen waar informatie wordt bewaard en waaruit deze in omgekeerde volgorde kan worden opgevraagd; boekenplank; schoorsteen--------v. opstapelen, op een hoop leggenstack1[ stæk] 〈 zelfstandig naamwoord〉1 (hooi/hout)mijt ⇒ (hooi)opper/berg♦voorbeelden:————————stack2II 〈 overgankelijk werkwoord〉♦voorbeelden:
См. также в других словарях:
Herr — 1. Ain Herr, der zu lugen lust hat, dess diener seind alle gottloss. – Agricola II, 221. 2. Alle sind Herren, wer ist Sklave? 3. Alles kamme unsem leiwen Heren alleine anvertruggen, awwer kein jung Méaken un kein draug Hög. (Westf.) Alles kann… … Deutsches Sprichwörter-Lexikon
Leute — 1. A de richa Lüta werd ma nüd rüdig1. – Sutermeister, 143; Tobler, 371. In Appenzell: Von den reichen Leuten bekommt man nicht leere Hände. (Tobler.) 2. Albern Leut dienen nicht in die Welt. – Petri, II, 4. 3. Alberne Lüe sind ock Lüe. (Hannover … Deutsches Sprichwörter-Lexikon